De ene lidstaat kan de verkoop van CBD legaal geproduceerd in een andere lidstaat niet zomaar verbieden
Dit verbod kan weliswaar gericht zijn op de bescherming van de volksgezondheid, maar mag niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken.
In een belangrijk arrest heeft het Europese Hof van Justitie geconcludeerd dat legaal geproduceerde cannabidiol (CBD)-extracten niet kunnen worden aangemerkt als “verdovende middelen” en dus in principe vrij verhandelbaar zijn binnen de EU (zie arrest C-663/18, 19 november 2020) ).
Context
De uitspraak van de rechtbank maakt deel uit van een strafrechtelijke rechtszaak die in Frankrijk is aangespannen tegen distributeurs van e-sigaretten van hennepolie die cannabinoïde CBD bevat. De kern van de zaak is dat Frankrijk de handel verbood van CBD gewonnen uit de hele cannabisplant, ook bekend als “hele plant” of “volledig spectrum” CBD-extract. Volgens de Franse wet mogen immers alleen producten gemaakt van hennepvezels en zaden voor commerciële doeleinden worden gebruikt.
Analyse van het Hof
De rechtbank wees eerst op een principe dat drugshandelaren geen beroep kunnen doen op de toepassing van het Europese bewegingsvrijheid, omdat alle lidstaten dergelijke handel in principe verbieden, behalve voor handel die strikt wordt gecontroleerd in het kader van medische en wetenschappelijke doeleinden. Het EU-recht verwijst naar twee verdragen van de Verenigde Naties om de term “drugs” of “verdovende middelen” te definiëren: (i) het Verdrag inzake psychotrope stoffen, en (ii) het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen. CBD wordt niet vermeld in het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Hoewel kan worden beargumenteerd dat CBD kan worden geclassificeerd als verdovend middel op basis van de letterlijke interpretatie van het enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, oordeelde de rechtbank dat – in het geval van extracten – een dergelijke ruime interpretatie van het Verdrag in strijd zou zijn met de algemene strekking ervan en het doel ervan om de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de mensheid te beschermen.
De rechtbank wees erop dat CBD volgens het huidige niveau van wetenschappelijke kennis geen mentale en schadelijke effecten heeft op de menselijke gezondheid. Dit in tegenstelling tot een andere cannabinoïde, tetrahydrocannabinol (THC). De rechtbank voegde eraan toe dat in dit specifieke geval het THC-gehalte van CBD-olie minder dan 0,2% was en legaal werd geproduceerd en verhandeld in het land van herkomst (Tsjechië). In het licht van deze gegevens concludeerde de rechtbank dat CBD-extract geen verdovingsmiddel is. Daarom oordeelde de rechtbank dat het nationale handelsverbod op CBD een verboden maatregel is en in strijd is met het basisprincipe van vrij verkeer van goederen tussen lidstaten. De rechtbank bepaalde echter dat zolang de lidstaten zich aan het evenredigheidsbeginsel houden, het op grond van het algemeen belang (bijvoorbeeld ter bescherming van de volksgezondheid) kan worden gerechtvaardigd om het nationale verbod te rechtvaardigen.
Conclusie
Rechtmatig geproduceerde CBD is geen verdovend middel en een nationaal verbod op de handel ervan staat in principe haaks op het fundamentele Europese beginsel van vrij goederenverkeer tussen de lidstaten. Regels die dit vrij goederenverkeer beperken zijn slechts toegelaten in zoverre zij geschikt zijn om de verwezenlijking van het doel van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen en niet verder gaan dan strikt noodzakelijk om dit doel te verwezenlijken.